'Waarom kunnen wij ontroerd raken door semiotische objecten zoals romanfiguren? We zouden kunnen antwoorden: om dezelfde redenen waarom velen sterven voor rechtvaardigheid of vrijheid. Maar ontroerd te worden door Anna Karenina is iets anders dan ontroerd te worden door de rechthoekige driehoek', schreef Umberto Eco, lang voor zijn dood in een van zijn Milanese lezingen, die uitgeverij Prometheus bij wijze van zijn testament heeft uitgebracht onder de titel Op de schouders van reuzen. Hijzelf, intussen al bijna drie jaar niet meer onder ons, voegt eraan toe: 'We worden ontroerd door Anna Karenina, omdat we het narratieve pact hebben ondertekend, doen alsof we in haar wereld wonen alsof het de onze is, en na een tijdje (alsof we getroffen zijn door een mystieke raptus, die zeker te danken zijn aan enkele kwaliteiten van het verhaal) zijn we vergeten dat we deden alsof.'
Het citaat vat mijn ergernis én bewondering samen voor een van de grootste intellectuelen die onze tijd heeft gekend, maar die schrijver wilde zijn en academicus en een erudiet en een columnist, en alles. Hij had ook gewoon kunnen zeggen: 'We gaan mee in een verhaal of niet. De anonieme lezer sluit een verbond met de anonieme schrijver, of niet.' De ontmoeting met een boek is even kwetsbaar als ontmoetingen tussen mensen. Het klikt of het klikt niet. Het kan later klikken of ook nooit, maar lezen is altijd een blind date. Alleen hebben boeken geduld. Kunst is dat wat wacht. Er kan er nooit genoeg van zijn. Bommen, muizen, journalisten, overstromingen en andere natuurrampen kunnen een erfgoed van eeuwen in de as leggen, of afknagen of wegspoelen. Kunst moet bewaard worden, en aangevuld, want er gaat veel verloren. Tegelijk moeten we ook openstaan voor het nieuwe, hoe onherkenbaar ook.
Oeverloosheid
Umberto Eco was gargantuesk in alles. Ooit was ik in de coulissen van een literair festival getuige van zijn oeverloze eetlust. Hij was een soort van inktvis die voedsel, woord en taal en betekenis tot zich nam, en tegelijk voor zijn entourage zinnen uitbraakte, begeleid van heel veel gebaren. Ik durfde hem niet aan te spreken. Zo uitbundig levend als ik hem toen zag, slokt hij in Op de schouders van reuzen zijn immense kennis op en braakt ze uit. Ik hou van oeverloosheid. Ik heb er ook een afkeer van. Mag literatuur iets dubbelzinnigs hebben, alstublieft? Mag ze naast de paradigma's van wetenschap en academie bestaan? Mag ze ook iets niet weten?
Tegelijk is Eco de man die schrijft: 'Misschien zwerven er in het duister al reuzen rond die wij nog niet kennen, maar die klaarstaan om op de schouders van ons dwergen te gaan zitten.' Ik hou van dat 'misschien' en van zijn onzekerheid. Je kunt maar belezen zijn om je onwetendheid te beseffen. We gaan stilaan dood aan onze zekerheden. Aan zekerheid is hij niet gestorven. Gewoon aan het leven, denk ik. Op een dag stopt het.
Ooit was ik een knaap van nog geen twintig die op de sportdag van de school verlof kreeg van de gymlerares om De naam van de roos te lezen, tussen de rietkragen van een provinciaal domein waar iedereen moest huppelen, en waar witte en zwarte zwanen hun hals in het water bogen en voedsel slobberden zoals ik woorden slobberde. Ik was onder de indruk, niet meteen van de zwanen, wel van de vrijmoedigheid van mijn gymlerares en van het boek. De culturele verwijzingen in de roman zoefden me om de oren. Later, toen ik ontdekte dat ik een schrijver was, heb ik afscheid genomen van zijn romans. Ik vond en vind hem vrijer en speelser in zijn essays en columns. Gevangen worden door de vorm, er kan je als schrijver niets ergers overkomen. Maar ik ben van zijn werk blijven houden. 'Je ziet dat lezers romans zo serieus nemen alsof ze over werkelijk gebeurde dingen gaan en de auteur de meningen van de romanfiguren toeschrijven.'
Tijdloosheid
Ik vind niets zo saai en uitgekauwd als mijn eigen meningen of overtuigingen. Een roman moet een wereld op zich zijn, met zijn eigen dampkring en continenten. Gedichten moeten diertjes zijn met hun eigen anatomie en ademhaling, hun eigen metabolisme. Het lezen heeft me opengebroken en niet dichtgeklapt. We leven in dichtklappende tijden. Eco gooit de geschiedenis voor ons open. Achter zijn gigantische eruditie gaat een mens schuil die zich onophoudelijk vragen stelt. Hij wijst ons erop dat onze vragen ook die van de oudere generaties waren.
Of zijn opvatting van die tijdloosheid altijd even geslaagd is, weet ik niet. Monniken in de twaalfde eeuw kenden geen atoomwapens, bijvoorbeeld, of de politieke verhoudingen op mondiaal vlak zoals vandaag. Tegelijk ziet Eco ook de eigenheid van ieder tijdperk in: 'Het opgeven van privacy heeft recent weer andere vormen aangenomen. Aan de ene kant zijn we ons ervan bewust - maar het lijkt alsof ons dat helemaal niet deert - dat iedereen door middel van het controleren van onze creditcards, van onze belgegevens, van de medische dossiers al onze bewegingen te weten kan komen. Aan de andere kant heeft Wikileaks ons ervan overtuigd dat het publiceren van staatsgeheimen een democratische handelwijze is, terwijl men elke staat en elke regering zou moeten toestaan bepaalde dingen geheim te houden, omdat het publiceren van sommige informatie, van contacten en plannen, het risico met zich meebrengt dat die kunnen mislukken, vaak tot schade van de gemeenschap.'
Ik zou zeggen dat uiteindelijk de gemeenschap aan wie de democratie ten dienste staat, wel mag vernemen wat er nu eigenlijk op het spel staat, en dat we als burgers moeten kunnen bepalen wat onze overheid van ons wil weten. De Eco van wie ik heb leren houden is juist de schrijver die zich bewust is van de noodzaak van afstandelijkheid, in dienst van de gemeenschappelijkheid. Dat is ook wat een schrijver doet, vermoed ik, als bewust onwetende: 'In meer wereldlijke termen betekent dit dat elke ziener alleen ziet wat zijn cultuur hem heeft leren zien en hem toestaat zich voor te stellen.' Wat me ten slotte voor Umberto Eco heeft gewonnen is zijn sprong naar het onmogelijke. Zijn drang om verder te willen zien dan wat onze cultuur, onze samenleving, onze politiek ons oplegt en onze blik vernauwt. Die sprong noem ik beschaving.
Betrokkenheid
En nu moet ik dus nog wat sterren toekennen. Sterren zijn volgens mij acteurs en actrices in de filmindustrie, en, wat ik het meest raadselachtig vind, hemellichamen zoals onze zon, een vrij middelmatige ster in een buitenwijk van ons melkwegstelsel.
Sterren gaan dood, ze ontploffen of klappen in elkaar. Ze stuwen daarbij zwaardere metalen uit dan de eenvoudige chemische elementen waaruit ze bestonden. Als dichter wil ik graag aan de fysica toevoegen dat ze ook lichter materiaal mogelijk maken. Mensen bijvoorbeeld: 'Halverwege het goddelijke en het hellevuur bevindt zich het vuur als alchemistisch hulpmiddel. Vuur en smeltkroes lijken onmisbaar te zijn in het werk van de alchemist, die een grondstof door een reeks bewerkingen omzet in de Steen der Wijzen, een substantie met het vermogen om onedele metalen om te zetten in goud.'
Umberto Eco heeft een zeer nobele poging ondernomen om in het onedele metaal dat wij mensen zijn ook het goud te ontdekken. Hij is niet mijn soort schrijver, maar ik ben wel zijn lezer. Ik bemin beschaving, eetlust en belezenheid. En betrokkenheid met deze wereld. Daar heeft hij in zijn werk gloedvol getuigenis van afgelegd.
Vijf zonnen.
Vertaald door Hans van den Berg, Prometheus, 448 blz., 25,99 €. Oorspronkelijke titel: 'Sulle spalle dei giganti'.
Verberg tekst